Indicatoren

Competentie 4

1. Ik geef duidelijk leiding aan mijn klas, zowel op het gebied van de manier van omgaan met elkaar als de manier waarop het werk wordt uitgevoerd
2. Ik stem de manier van leidinggeven en de mate van sturing af op de klas waaraan ik les geef
3. Ik confronteer leerlingen met de effecten van gedrag als dat nodig is
4. Ik geef leerlingen feedback op hun manier van omgaan met elkaar en met mij
5. Ik maak productief gebruik van de onderlinge relaties in de groep
6. Ik stel realistische eisen aan leerlingen
7. Ik wissel een informele manier van omgaan en een meer formele manier af, afhankelijk van de situatie
8. Leerlingen krijgen bij mij de ruimte om hun gevoelens te uiten
9. Ik laat merken dat ik naar de leerlingen luister en sta open voor meningen en suggesties van hun kant
10. Leerlingen krijgen bij mij naar vermogen ruimte voor eigen verantwoordelijkheid
11. Ik treed zelfverzekerd op bij probleemsituaties
12. Ik weet om te gaan met een veelheid aan sociaal-emotionele problematiek onder jongeren en ben daarbij alert op eigen vooroordelen
13. Ik maak op een professionele manier gebruik van gespreksvaardigheden
14. Ik ben in staat de harmonie in een groep te bevorderen en beschik daartoe over alle relevante communicatieve vaardigheden